Gezien het feit dat het alweer enige tijd geleden was dat ik een artikel publiceerde op de website en zich een mooi onderwerp voordeed, besloot ik een nieuw artikel te schrijven.
In de negen jaar dat ik dit mooie vak inmiddels uitoefen heb ik van diverse bekenden op feestjes, maar ook van leerlingen of jongeren, die een voorlichting van mijn hand bijwoonden, vaak dezelfde vraag gekregen over mijn natuurlijke opponent in iedere strafzaak: de officier van justitie.
De vraag wordt op diverse manieren gesteld, maar komt altijd op hetzelfde neer: “De officier van justitie, dat is toch uw vijand?” Mijn antwoord is altijd hetzelfde: “Dat hoop ik niet”.
Uiteraard is het juist dat in iedere strafzaak de officier van justitie en ik tegenover elkaar zitten en spelen op hetzelfde schaakbord, waarvan we ieder voor zich vaak op een andere uitkomst hopen. Maar behalve dat we aan een andere zijde staan, zijn we ook beide deelnemers aan hetzelfde “spel”.
De officier van justitie doet aan waarheidsvinding, gebruikt daarvoor diverse opsporingsmethoden en probeert uiteindelijk aan de hand van de uitkomsten van zijn of haar onderzoek te beoordelen of mijn cliënt zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Indien de officier naar aanleiding van het onderzoek niet de overtuiging heeft dat mijn cliënt schuldig is zal hij/zij de zaak seponeren of ter zitting de rechter vragen mijn cliënt vrij te spreken. Indien de officier van mening is dat mijn cliënt wel schuldig is, zal hij/zij met argumenten en bewijsmiddelen de rechter van die schuld proberen te overtuigen. De waarheidsvinding is daarbij leidend.
De taak van de advocaat is een andere. Ik heb maar één belang namelijk het belang van mijn cliënt. Hard als dat mag klinken is zowel de waarheid als de waarheidsvinding daarin irrelevant.
In die taakverdeling is enige communicatie / samenwerking soms wenselijk voor beide partijen. Ik zal een aantal korte voorbeelden geven.
Het gebeurde me een keer dat ik ’s avonds gebeld werd door een bekende. Hij had ruzie gehad met zijn partner, dat was uit te hand gelopen, hij was gevlucht, de politie gearriveerd en die waren naar hem op zoek. Nadat ik hem gekalmeerd had legde ik hem uit dat het ook voor hem het beste zou zijn om zichzelf te melden en een verklaring af te leggen. Dat wilde hij best doen, maar graag de volgende ochtend. Hierop heb ik de officier van dienst gebeld en creatief voorgesteld dat hij de zoekactie naar mijn cliënt zou afblazen, zodat die rustig kon slapen en dat ik in ruil daarvoor hem persoonlijk de volgende dag zou afleveren op het bureau. Konden zijn agenten zich weer bezig houden met ander belangrijk werk en mijn cliënt goed uitgerust en gekalmeerd zijn verhaal doen. Enigszins verbaasd door dit aanbod maar niet onwelwillend werd één en ander zo afgesproken en ook uitgevoerd.
Een andere keer stond ik een minderjarige bij in een ingewikkelde strafzaak. De verdenking was relatief zwaar maar het dossier ook ingewikkeld. Het waren niet zozeer de vragen of cliënt iets wel of niet had gedaan, maar wat er nu verder moest gebeuren. Moest de nadruk liggen op straf, of op hulp / behandeling, of een verantwoorde combinatie van beiden. De avond voor de zitting lag het dossier voor mijn neus en kwam ik er, wat zeldzaam is, met mezelf niet uit. De officier van justitie, kennelijk hetzelfde probleem ervarend, nam contact op en vroeg me of ik er voor open stond om gewoon eens de zaak door te spreken en van gedachten te wisselen. Ik stond daar alles behalve onwelwillend tegenover en uiteindelijk kwamen we tot dezelfde conclusie waar ook de cliënt zich zeer goed in kon vinden.
En zo zijn diverse scenario’s mogelijk. Het kan zijn dat cliënt graag ziet dat de politie nog een aantal getuigen hoort, omdat deze ontlastend over hem of haar kunnen verklaren. Ik ken weinig officieren die, als hen een dergelijk verzoek bereikt, daar geen gehoor aan zullen geven. Andersom kan het gebeuren dat de officier iets wil bereiken, dat sowieso bereikt wordt, alleen dat het via een makkelijke of een moeilijke route kan. Een simpel telefoontje naar de advocaat kan dan werk en tijd schelen.
Maar ook op zitting hoeft het er alles behalve vijandig aan toe te gaan. Natuurlijk kunnen officier en ik het (zeer) fanatiek niet met elkaar eens zijn, maar dat betekent nog niet dat beide standpunten niet verdedigbaar zijn. Soms hoor ik een requisitoir aan (advocaten pleiten, officieren rekwireren) waarbij ik blij ben dat ik de rechter niet ben die moet beslissen. En als ik dan een conclusie hoor, waar ik het niet mee eens ben, dan liever via een goed onderbouwd en beargumenteerd requisitoir dan één waar ik geen touw aan vast kan knopen. Ik voel me dan ook niet te goed om na een goed onderbouwd verhaal de officier bij aanvang van het pleidooi te complimenteren voor een goed gehouden verhaal, om er daarna uiteraard aan toe te voegen dat ik het niet eens ben met de conclusie.
En in dat kader is het soms ook vertederend (en dat bedoel ik op geen enkele wijze neerbuigend) om een officier van justitie in opleiding één van zijn of haar eerste zittingen te zien doen. Als ik dan zie hoe alles volledig volgens vaste schema’s wordt voorgedragen bedenk ik me of ik dat ook deed toen ik de eerste keren moest pleiten en bedenk ik me ook dat het niet lang duurt voordat ze uit dat stramien raken en losser (en daarmee levendiger) hun standpunten naar voren zullen brengen.
Overigens doen nieuwe advocaten dat ook regelmatig. Ik woonde een tijdje geleden een zitting bij (de mijne was erna, de zaak liep uit en ik ging eens op de tribune zitten) waarbij de advocaat, vriendelijk als hij was, de rechter door zijn bij wet opgedragen beslisschema heen loodste. In de wet staat immers op welke vragen de rechter bij vonnis antwoord moet geven. Dat ging (ongeveer) zo:
“Op grond van artikel 348 Sv zal uw rechtbank moeten beoordelen of de dagvaarding geldig is. Dat is het geval. Vervolgens dient u te beoordelen of uw rechtbank bevoegd is van deze zaak kennis te nemen. Dat is het geval. De derde vraag is of de officier van justitie ontvankelijk is en dat is naar mijn inzien eveneens het geval. De laatste vraag is of er redenen zijn het onderzoek ter terechtzitting te schorsen en naar mening zijn die redenen niet aanwezig”.
De rechter had mij inmiddels gespot op de tribune en keek me met een geamuseerde blik aan. Mijn vers van de pers collega ging onverstoorbaar verder:
“Dan komen we op de vragen van artikel 350 Sv. De eerste vraag is of hetgeen aan mijn cliënt ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden. Met de officier ben ik van mening dat dit het geval is. De tweede vraag is welk strafbaar feit dit oplevert. Met de officier ben ik van mening dat in dit geval het feit als diefstal kan worden gekwalificeerd. De derde vraag is of er redenen zijn, waarom mijn cliënt niet strafbaar zou zijn. Die zijn er in dit geval niet. De laatste vraag is dan welke straf u aan hem zou moeten opleggen. De officier van justitie verzoekt u aan mijn cliënt een werkstraf op te leggen van 80 uur. Ik ben van mening dat een straf van 40 uur in dit geval passend is en dank u voor uw aandacht”.
Ook de officier kon een kleine glimlach tijdens dit, overigens juridisch inhoudelijk niets op aan te merken, betoog niet onderdrukken. Ik ook niet. Dat zagen we van elkaar.
Natuurlijk komt het voor dat de sfeer grimmiger is dan zou moeten. Omdat we ook mensen zijn. Onze dag niet kunnen hebben. Maar vijanden? Zo heb ik officieren nooit gezien. En ik hoop van harte zij mij ook niet.